Er was een tijd dat ik dacht dat ik gelukkig was. Echt waar. Geluk rook naar nieuwe outfits en festivals met wodka fanta in de zon. Het leven was één grote feestje met hier en daar een zwart gat, waarin je wordt verteld wat er is gebeurd die avond, een relatie waarin je langs elkaar heen leefd en een kledingkast waar je in kon verdwalen. #blessed, toch?
Totdat ik op m’n 25e ineens dacht: “Ja, doei.”
Doei relatie. Doei oppervlakkige zondagen. Doei alles waarvan ik dacht dat het “het leven” was. Ik had geen plan, geen richting, geen spiritueel kompas – alleen maar een vage onrust en een gevoel dat ergens diep vanbinnen iets schreeuwde: “GA!”
Het begon met een droom. Geen levensdoel-droom, maar gewoon eentje in de nacht -droom. Zo eentje waarvan je wakker wordt en denkt: “Nou, dát was apart.” Maar het bleef hangen. Alsof mijn onderbewuste even met een megafoon langs kwam: “Hallo, wat ben je aan het doen met je leven?!”
En ik dacht: ja... goeie vraag eigenlijk.
Ik deed ooit een spreekbeurt over drugs op de basisschool. Mét schokkende foto’s. Junkies waren voor mij vieze mannen in kapotte jassen die je fiets stelen.
Fast forward naar de derde van de middelbare en ineens dacht ik: “Hmm... een likje MDMA klinkt eigenlijk best gezellig.”
En daar ging ik dan: met het idee dat “eens per kwartaal” verantwoord was. Maar die kwartalen werden maanden, en voor ik het wist was 'het feest' hetgene waarik het meest voldoening uithaalde. Maar hé, ik was een gezelliger mens zo, als nuchter. Dacht ik.
Toen ik stopte met drugs (en een jaar later ook met alcohol), dacht ik: “Oké, en nu dan?”
ik vond mezelf in eerste instantie echt niet zo leuk.
Zonder stimulatie was ik gewoon... ik. En dat was even wennen. Geen poespas, geen dansvloer, geen random diepe gesprekken met mensen die ik een uur later nooit meer zou spreken. Alleen maar: ik, m’n nuchtere hoofd en een spiegel die terugkeek alsof-ie ook even moest bijkomen.
Vroeger dacht ik dat yoga iets was voor mensen zonder leven, aanstelleritus en geitenwollen. En eerlijk: ik vond het vreselijk. Dat langzame gedoe, dat ademen met aandacht – ik kreeg er jeuk van.
Maar goed, m’n hoofd zat vol en ik had verder geen motivaties, dus ik ging toch maar. In het begin wilde ik gewoon de beste zijn. De soepelste plank. De sterkste downward dog, en gewoon lenig voor de spiegel. Weer was de buitenkant (hoe het er uit zag, mijn motivatie om te gaan)
Totdat ik erachter kwam dat het dus eigenlijk helemaal niet om de pose gaat, maar om het feit dat je voor het eerst in jaren vijf minuten je adem voelt zonder afgeleid te worden door je telefoon of het idee dat je een nieuwe bank nodig hebt.
Wist ik veel. Langzaam maar zeker ging het me echt goed doen.
In m’n diepste dal dacht ik: kinderen? Misschien is dat voor mij echt niet de bedoeling.
Ik kan niet eens mezelf gelukkig houden. En dan moet ik daar eerst een slachtoffer voor vinden. Best heftig, alsof die vader een slachtoffer zou zijn van mij. Zo zie ik dat gelukkig niet meer. Mocht ik ooit kinderen krijgen dan weet ik wel dat ik diegene echt wel wat te bieden heb.
Soms denk ik terug aan die versies van mezelf. Dat meisje-met-12-baco's, de nuchtere-ik-die-alles-te-serieus-neemt, de yogahater, de drugs-hunter, de “ik-heb=een-kind-niks-te-biedenr”-vrouw...
En ik denk: ja, we hebben allemaal lekker meegedraaid in de soap van mijn leven.
Maar, ik ben er nog. En best tevreden ook. Niet extatisch, niet zweverig verlicht, maar gewoon: oké.
En dat is tegenwoordig genoeg reden voor een feestje.
:)